Skip to content

In 1940 publiceerde het destijds populair wetenschappelijke tijdschrift M.I.T.’s Technology Review een kort artikel, dat een van de hipste intellectuele rages van de 20ste eeuw in gang zou zetten. De auteur Benjamin Lee Whorf, was deeltijd hoogleraar antropologie aan de Yale Universiteit. Hij introduceerde een aanlokkelijk idee over de macht van taal over onze geest. Zijn opzwepende proza verleidde een hele generatie ertoe, om te geloven dat onze moedertaal beperkt wat we kunnen denken.

 

Dit is een vertaling van een artikel van Horacio Salinas voor de New York Times (1ste publicatie: Augustus 2010) en is – voor de leesbaarheid – vrij vertaald door mij – Susana

 

Verblind

Vooral oorspronkelijke, inheemse Amerikaanse talen, schreef Whorf, leggen hun sprekers een beeld op van de werkelijkheid, die totaal verschilt met die van ons. Deze inheemse volkeren zouden simpelweg niet in staat zijn om onze meest basale concepten te begrijpen, zoals het verlopen van de tijd of het onderscheid tussen objecten (zoals ‘een steen’) en acties (zoals ‘vallen’). Decennia lang verblindde Whorfs theory academici en het grotere publiek. In zijn schaduw borrelden andere uitspraken op over de vermeende kracht van taal: dat inheemse talen hun sprekers een intuïtief begrip bijbrachten van Einsteins concept van tijd als vierde dimensie bijvoorbeeld.

Gecrasht

Uiteindelijk crashte Whorfs theorie op harde feiten en gezond verstand. Er was nooit sluitend bewijs geleverd om zijn fantastische beweringen mee te stutten. De reactie was zo hevig, dat alle pogingen tot onderzoek (naar de invloed van onze moedertaal op onze gedachten) in ongenade vielen. Maar zeventig jaar later toont nieuw onderzoek aan dat we, als we onze moedertaal leren, denkgewoonten verwerven die onze ervaringen op belangrijke en verrassende manieren vormgeven.

Aangenomen

Worf, weten we nu, maakte veel fouten. De grootste was de aanname dat onze moedertaal onze geest beknot en verhindert om bepaalde gedachten te denken. Hij argumenteerde dat mensen alleen concepten konden begrijpen als hun taal daar een woord voor had. En anders niet. Een taal die bijvoorbeeld geen toekomstige tijd zou kennen (in de werkwoordsvorm), zou volgens Whorf de spreker ervan weerhouden om mijn begrip van de toekomstige tijd te vatten. Maar het tegendeel van deze bewering wordt keer op keer aangetoond. Als je in doodgewoon Engels in de tegenwoordige tijd zou vragen: ‘Are you coming tomorrow?’, brokkelt jouw grip van het concept ’toekomst’ toch niet af? En een Engelssprekende, die het Nederlandse woord ‘leedvermaak’ hoort, begrijpt echt wel het concept ‘genieten-van-andermans-leed’, al heeft de Engels taal daar geen speciaal, eigen woord voor. Anders gezegd: als je complete woordenschat in je eigen taal zou bepalen welke concepten je kon begrijpen, zou je nooit iets nieuws kunnen leren. En dat is natuurlijk niet waar.

Verplicht

Aangezien er geen bewijs is dat een taal zijn sprekers verbiedt wat-ook-maar te denken, moeten we verder kijken om te ontdekken hoe onze moedertaal werkelijk onze ervaring van de wereld vormgeeft. Ongeveer 50 jaar geleden wees de beroemde taalkundige Roman Jakobson op een cruciaal feit over verschillen tussen talen: ‘Talen verschillen wezenlijk in wat ze moeten overbrengen, niet in wat ze mogen overbrengen.’ Deze zin biedt de sleutel tot de echte kracht van onze moedertaal. Verschillende talen beïnvloeden onze geest op verschillende manieren. Niet vanwege wat onze taal ons laat denken, maar eerder vanwege de dingen waartoe die taal ons verplicht, door gewoonte, om over na te denken.

Genderloos

Stel dat ik in het Engels tegen je zeg: “I spent yesterday evening with my neighbor.” Je vraagt je misschien af of mijn ‘neighbor’ een man of een vrouw was, maar ik heb het recht om je vriendelijk te vertellen dat dat je niets aangaat. Stel nou dat ik exact dezelfde zin in het Frans, Duits of Nederlands zou uitspreken, dan had de grammatica me gedwongen om te kiezen tussen ‘voisin’ of ‘voisine’, ‘Nachbar’ of ‘Nachbarin’, ‘buurman’ of ‘buurvrouw’. Deze talen dwingen mij om het geslacht van de persoon over wie ik praat kenbaar te maken, of ik dat wil of niet. Dit betekent natuurlijk niet dat Engels sprekenden het verschil tussen een avondje met mannelijke of vrouwelijke buren niet begrijpen. Het betekent wel dat ze geen rekening hoeven houden met de sekse van hun buren, vrienden, leraren etc., elke keer dat ze die ter sprake brengen, terwijl sprekers van andere talen daartoe verplicht zijn.

Tijdloos

Aan de andere kant verplicht de Engels taal de spreker wel om tijd te specificeren, wat in sommige talen aan de context kan worden overgelaten. Als ik je in het Engels vertel over een diner met mijn ‘neighbor’, hoef ik niet te zeggen of dit een man of vrouw is, maar moet ik wel iets vertellen over de tijd: of we dineerden, of hebben gedineerd, nu dineren, of nog zullen dineren, enzovoort. Het Chinees daarentegen verplicht zijn sprekers niet om op deze manier het tijdstip van de handeling te specificeren, omdat dezelfde werkwoordsvorm kan worden gebruikt voor handelingen uit het verleden, het heden of in de toekomst. Dit betekent niet dat de Chinezen het concept ‘tijd’ niet begrijpen; het betekent dat ze niet verplicht zijn om de tijd te specificeren wanneer ze een actie beschrijven.

Beïnvloeden

Wanneer je dagelijkse spreektaal je routinematig verplicht om bepaalde soorten informatie te uiten, dwingt het je om aandacht te hebben voor details en ervaringsaspecten, waar sprekers van andere talen minder mee bezig hoeven zijn. Aangezien dergelijke spreekgewoonten van jongs af aan worden ontwikkeld, is het aannemelijk dat ze zich ook kunnen vestigen in gewoonten van de geest die verder reiken dan de taal zelf. Dergelijke diep ingeprente spreekgewoonten kunnen dus allerlei ervaringen, percepties en associaties beïnvloeden, evenals: gevoelens, herinneringen en je oriëntatie in de wereld. Dit is inderdaad aannemelijk, maar is er ook bewijs dat dit gebeurt?

Vrouwelijke rapen

Talen als Spaans, Frans, Duits en Russisch verplichten je om het geslacht van vrienden, buren etc. kenbaar te maken. Niet alleen dat, ze kennen ook een mannelijk of vrouwelijk geslacht toe aan levenloze objecten. Wat is er nou zo vrouwelijk aan de baard van een Fransman (la barbe)? En waarom is Russisch water een zij, maar wordt zij een hij als je er een theezakje in hangt? Mark Twain klaagde ooit in zijn beroemde tirade ‘The Awful German Language’ over grillige geslachten als ‘vrouwelijke rapen’ (eetbare knollen) en ‘onzijdige meisjes’. Maar terwijl hij beweerde dat niets zo pervers was als het Duitse gender-systeem, is in feite het Engels voor Europa een ongebruikelijke taal, door rapen en theekopjes juist niet als mannelijk of vrouwelijk te behandelen. Talen die een levenloos object behandelen als een hij of zij, dwingen hun sprekers om over zo’n object te praten alsof het een man of een vrouw is. En zoals elke spreker van een gender georiënteerde taal je kan vertellen, is het schier onmogelijk om dat gender-denken van je af te schudden, als de gewoonte eenmaal is ingesleten. Als ik in het Engels over een bed spreek, kan ‘het’ te zacht zijn, maar in het Hebreeuws zou ‘zij’ te zacht zijn.

Klokken en kranten

Inmiddels hebben experimenten aangetoond dat grammaticale geslachten de gevoelens en associaties (van sprekers met de hun omringende objecten) wel degelijk kunnen vormen. In de jaren ‘90 vergeleken psychologen associaties van Duitse en Spaanse sprekers. Veel levenloze zelfstandige naamwoorden in die twee talen hebben een tegenovergesteld geslacht. Zo is een brug vrouwelijk in het Duits (die Brücke), maar mannelijk in het Spaans (el puente). Hetzelfde geldt voor klokken, appartementen, vorken, kranten, zakken, schouders, postzegels, kaartjes, violen, de zon, de wereld en de liefde. Aan de andere kant is een appel mannelijk voor Duitsers, maar vrouwelijk in het Spaans, en dat geldt ook voor: stoelen, bezems, vlinders, sleutels, bergen, sterren, tafels, oorlogen, regen en afval.

Het geslacht van een vork

Toen sprekers werd gevraagd om verschillende objecten te beoordelen op een reeks kenmerken, vonden Spaanse sprekers dat bruggen, klokken en violen meer ‘mannelijke eigenschappen’ hadden, zoals kracht; Duitsers beschouwden ze vaak als slanker of eleganter. Bij bergen of stoelen -in het Duits ‘hij’ en in het Spaans ‘zij’- was het effect omgekeerd. In een ander experiment werd aan Frans- en Spaans-taligen gevraagd om menselijke stemmen toe te wijzen aan verschillende objecten in een tekenfilm. Toen Franstaligen een afbeelding van een vork zagen (la fourchette), wilden de meesten dat die met een vrouwenstem zou spreken, maar Spaans-taligen, voor wie el tenedor mannelijk is, gaven de voorkeur aan een schorre, mannelijke stem. Psychologen hebben zelfs aangetoond dat ‘gender-talen’ geslachtskenmerken voor objecten zo sterk in de geest inprenten, dat deze associaties het vermogen belemmeren om informatie in het geheugen van deze sprekers vast te leggen.

De brug

Natuurlijk begrijpen Duits-, Frans-, en Spaans sprekenden wel dat levenloze voorwerpen niks met biologische sekse te maken hebben. Toch leidt een gender-gevoelige moedertaal tot verschil in perceptie van de wereld. Beïnvloedbare jonge geesten die worden opgevoed met gender-connotaties, leren de wereld van levenloze objecten zien door een getinte lens van associaties en emotionele reacties, waar Engels sprekenden zich totaal niet bewust van zijn. Engels sprekenden zitten immers vast in hun monochrome woestijn van ‘zijn’ (en niet van ‘haar’). Hadden de tegenovergestelde geslachten van het woord ‘brug’ in het Duits en Spaans bijvoorbeeld effect op het ontwerp van bruggen in Spanje en Duitsland? Hebben gender-systemen nadere gedragsconsequenties in het dagelijks leven? Vormen ze de smaak, mode, gewoonten en voorkeuren in de betrokken samenlevingen? We weten het nog niet, maar alleen maar ontkennende antwoorden op deze vragen zouden een verrassend zijn.

Egocentrische coördinaten

Het meest opvallende bewijs voor de invloed van taal op ons denken is aan het licht gekomen in de taal van ruimte: hoe we de oriëntatie van de wereld om ons heen beschrijven. Stel je beschrijft de route naar je huis: “Na de verkeerslichten de eerste straat links, dan de tweede rechts. Daar zie je een wit huis; onze deur zit rechts.” Je zou ook kunnen zeggen: “Rijd na de verkeerslichten naar het noorden, op de tweede kruising oostwaarts. Je ziet direct een wit huis in het oosten. De zuidelijke deur is de onze.” Deze beschrijvingen kunnen exact dezelfde route aanduiden, maar zijn gebaseerd op verschillende coördinatenstelsels. De eerste gebruikt egocentrische coördinaten, gericht op ons eigen lichaam: een links-rechts as en een voor-achter-as loodrecht daarop. Het tweede systeem maakt gebruik van vaste geografische richtingen, die niet met ons meedraaien waar we ook heen gaan.

Voor en achter

We vinden het handig om geografische aanwijzingen te gebruiken bij het wandelen in het open landschap, maar egocentrische coördinaten domineren onze spraak volledig als we kleinschalige ruimtes beschrijven. We zeggen niet: “Loop uit de lift naar het zuiden en neem de tweede deur oost.” Het egocentrische systeem is zo dominant in onze taal, dat het veel makkelijker en natuurlijker aanvoelt. We weten immers altijd waar achter of voor is. We hebben geen kaart of kompas nodig, we voelen het gewoon; egocentrische coördinaten zijn rechtstreeks gebaseerd op ons eigen lichaam en onze onmiddellijke visuele velden. Simpel.

Kardinale richtingen

Maar toen kwam er een afgelegen inheemse taal opdagen, Guugu Yimithirr, uit het noorden van Queensland, Australië. Dit bracht het verbazingwekkende besef mee dat niet alle talen voldoen aan wat we altijd als ‘natuurlijk’ hebben beschouwd. Yimithirr maakt helemaal geen gebruik van egocentrische coördinaten. Antropoloog John Haviland en taalkundige Stephen Levinson hebben aangetoond dat Guugu Yimithirr geen woorden als ‘links’ of ‘rechts’, ‘voor’ of ‘achter’ gebruikt om de positie van objecten te beschrijven. Telkens wanneer wij het egocentrische systeem zouden gebruiken, vertrouwen de Guugu Yimithirr op kardinale richtingen. Als ze zouden willen dat je opschoof, zouden ze zeggen ‘beweeg een beetje naar het oosten’. Om aan te geven waar ze precies een boek hebben neergelegd in je huis, zouden ze zeggen: “Ik heb het neergelegd aan de zuidelijke rand van de tafel in het westen.” Of ze zouden je waarschuwen “Kijk uit voor die grote mier ten noorden van je voet!” Zelfs als ze een film op TV vertoonden, beschreven ze die op basis van de oriëntatie van het scherm. Als het scherm noordwaarts was gericht en een man op het scherm hen naderde hen, zeiden ze dat hij ‘naar het noorden liep’.

Beweeg je zuid-been oostwaarts

Toen deze eigenaardigheden van Guugu Yimithirr aan het licht kwamen, inspireerden ze een grootschalig onderzoek naar de taal van ruimte. En wat bleek? Talen die zich voornamelijk bedienen van geografische coördinaten zijn over de hele wereld verspreid: van Polynesië tot Mexico, van Namibië tot Bali. Voor ons lijkt het misschien absurd als een dansleraar zou zeggen: ‘Steek nu je noord-hand op en beweeg je zuid-been naar het oosten.’ Maar oordeel niet te snel. De Canadees-Amerikaanse musicoloog Colin McPhee verbleef in de jaren dertig een aantal jaren op Bali. Hij herinnert zich een jonge jongen met een groot danstalent, maar zonder dansleraar, die ontbrak in zijn dorp. McPhee regelde lessen bij een leraar in een ander dorp. Toen hij na een paar dagen ging kijken, was de jongen neerslachtig en de leraar geïrriteerd. De jongen begreep niets van de instructies. Toen hem werd verteld ‘drie stappen naar het oosten’ te maken of ‘naar het zuiden te buigen’, wist hij niet wat te doen. In zijn eigen dorp zou hij moeiteloos deze aanwijzingen hebben opgevolgd, maar omdat het landschap in het nieuwe dorp volkomen onbekend was, raakte hij gedesoriënteerd en in de war. Als de dans-instructeur ‘neem drie stappen vooruit’ had gezegd, of ‘buig achterwaarts’, zouden dergelijke (voor ons normale) instructies voor hen totaal absurd zijn geweest.

Geografische talen

Verschillende talen laten ons dus wel degelijk op verschillende manieren over ruimte spreken. Maar betekent dit ook dat we anders over ruimte denken? Inmiddels weten we dat, zelfs als een taal geen woord heeft voor ‘achter’, de spreker dit concept best kan begrijpen. We kunnen beter kijken naar de mogelijke gevolgen van wat geografische talen hun sprekers verplichten over te brengen. In het bijzonder: welke gewoonten van de geest zouden zich kunnen ontwikkelen vanwege de noodzaak om altijd geografische richtingen te specificeren?

Innerlijk kompas

Om een taal als Guugu Yimithirr te spreken, moet je elk moment weten waar de wind-richtingen zijn: noord, oost, zuid en west. Je moet een kompas in je hoofd hebben dat de hele tijd aan staat, dag en nacht, 24/7. Anders ben je niet in staat om de meest elementaire informatie te geven, noch om te begrijpen wat de mensen om je heen zeggen. En inderdaad, sprekers van geografische talen lijken een bijna bovenmenselijke oriëntatie te hebben. Ongeacht het zicht, ongeacht of ze zich in een dicht bos bevinden of op een open vlakte, of ze nu buiten of binnen zijn of zelfs in grotten, of ze nu stilstaan of bewegen, ze hebben een perfect richtingsgevoel. Ze kijken niet naar de zon en staan ook niet even stil, maar zeggen direct: ‘Pas op de mier ten noorden van je voet!’ Ze voelen gewoon waar het noorden is, het zuiden, oosten en westen, net zoals mensen met een zuiver gehoor weten welke noot ze horen, zonder intervallen te berekenen. Er is een schat aan verhalen die getuigen van ongelooflijke staaltjes oriëntatie, maar die voor sprekers van geografische talen volkomen vanzelfsprekend zijn. Een rapport vertelt hoe een spreker van Tzeltal (Zuid-Mexico) meer dan twintig keer werd geblinddoekt en rondgedraaid in een verduisterd huis. Nog steeds geblinddoekt en duizelig wees hij, zonder enige aarzeling, aan waar het Noorden was.

Handgebaren

De gewoonte om in geografische coördinaten te communiceren, dwingt sprekers vanaf jonge leeftijd om elke seconde van de dag aandacht te besteden aan de aanwijzingen uit de fysieke omgeving (de positie van de zon, de wind enz.). Dit noopt hen weer om een nauwkeurig eigen geheugen te ontwikkelen van hun eigen, ieder moment veranderende oriëntaties. Alledaagse communicatie in een geografische taal zorgt voor een onvoorstelbaar intensieve ‘dril’ opleiding in richtinggevoel (naar schatting 1 op de 10 woorden in een Guugu Yimithirr gesprek duidt een windrichting aan, vaak vergezeld van nauwkeurige handgebaren). Deze gewoonte om je constant bewust te zijn van de geografische richting wordt van kinds af aan ingeprent: studies tonen aan dat kinderen die opgroeien in zulke ruimte-talen al op 2-jarige leeftijd geografische richtingen beginnen te gebruiken en het systeem volledig beheersen als ze 7 of 8 zijn. Met zo een vroege en intensieve oefening, worden dergelijke gewoontes al snel een tweede natuur, moeiteloos en onbewust. Zo komt het dat Guugu Yimithirr-sprekers (desgevraagd) niet kunnen uitleggen hoe ze weten waar het noorden is, net zo min als jij kunt uitleggen hoe je weet waar ‘achter’ is.

Guugu Yimithirr

De effecten van een geografische taal reiken verder dan het onmiddellijke heden. Wie een dergelijke taal spreekt, slaat ook herinneringen op met kardinale aanwijzingen. Een Guugu Yimithirr-spreker werd ooit gefilmd toen hij vertelde hoe hij in zijn jeugd kapseisde in een baai vol haaien. Hij en een vriend slaagden erin levend bij de kust aan te komen na drie mijl te hebben gezwommen. Het spannende relaas werd consequent in kardinale richtingen uit de doeken gedaan: de spreker sprong aan de westkant van de boot in het water, zijn metgezel aan de oostkant. Ze zagen een haai naar het noorden zwemmen enzovoort. Toevallig werd dezelfde man enkele jaren later opnieuw gefilmd en vertelde hij hetzelfde verhaal. De windrichtingen kwamen precies overeen in de twee verhalen. Opmerkelijker waren de spontane handgebaren die het verhaal vergezelden. Zo werd de geografische richting waarin de boot kapseisde, met handgebaren in de kloppende richting aangeduid, ondanks de verschillende geografische richting waarin de spreker in de éne en in de andere film keek.

Andere herinneringen

Psychologische experimenten ook hebben aangetoond, dat sprekers van geografische talen zich ‘dezelfde realiteit’ anders herinneren dan wij. Ondanks verhitte debatten over de interpretatie van sommige van deze experimenten, lijkt een conclusie overtuigend: wij (die met egocentrische coördinaten onze richting bepalen) zijn getraind om richtingsrotaties te negeren als we informatie in ons geheugen vastleggen. Sprekers van geografische talen niet. Stel je voor dat je met laatstgenoemde in een hotel verblijft met identieke deuren in lange gangen. Je vriend logeert tegenover jou. Als je zijn kamer binnen stapt, zie je een exacte replica van jouw kamer: dezelfde badkamerdeur aan de linkerkant, een identieke spiegelkast aan de rechterkant, hetzelfde bed links, etc. Kortom, jij ziet twee keer dezelfde kamer. Maar als je vriend jouw kamer binnenkomt, ziet hij alles ruimtelijk omgekeerd: zijn bed staat op het noorden, dat van jou op het zuiden. De telefoon in zijn kamer staat in het westen, die van jou op het oosten, etc. Dus terwijl jij twee keer exact dezelfde kamer ziet en onthoudt, ziet en onthoudt een spreker van een geografische taal twee verschillende kamers.

Door jezelf heen wijzen

Wij kunnen ons moeilijk voorstellen hoe Guugu Yimithirr-sprekers de wereld ervaren, met een wirwar van kardinale richtingen opgelegd aan elk mentaal beeld en elk stukje grafisch geheugen. Het is ook lastig om te speculeren over hoe geografische talen andere (dan ruimtelijke) ervaringsgebieden beïnvloeden: of ze bijvoorbeeld het identiteitsgevoel van de spreker beïnvloeden of een minder egocentrische kijk op het leven meebrengen. Eén ding is veelzeggend: als een Guugu Yimithirr-spreker naar zichzelf wijst, wijst hij in feite op een kardinale richting (bijv. het zuiden) die toevallig achter zijn rug ligt. Hoewel we ons altijd het middelpunt van de wereld wanen, en wij vanzelfsprekend naar onszelf verwijzen als we naar onze borst wijzen, wijst een Guugu Yimithirr-spreker dwars door zichzelf heen, alsof hij niet bestaat, of alsof hij vanzelfsprekend onderdeel is van iets wat groter is dan hijzelf.

Woorden maken kleuren

Op welke manieren kan spreektaal je ervaring van de wereld nog meer beïnvloeden? Onlangs is aangetoond dat we zelfs kleuren waarnemen door de lens van onze moedertaal. Er zijn radicale variaties in de manier waarop talen het zichtbare lichtspectrum verdelen. Groen en blauw zijn bijvoorbeeld verschillende kleuren in het Engels, maar worden in veel talen als schakeringen van dezelfde kleur beschouwd. Wanneer onze taal ons routinematig verplicht om kleuren onderscheidend te behandelen, blijkt onze visuele gevoeligheid voor bepaalde kleurverschillen in de werkelijkheid te verfijnen. Onze hersenen worden getraind om de afstand tussen kleurtinten te overdrijven als deze verschillende namen hebben in onze taal. Hoe gek het ook mag klinken: onze ervaring met een schilderij van Chagall, hangt in bepaalde mate af van de vraag of onze taal een woord heeft voor de kleur blauw.

Zorgvuldig specificeren

Wellicht kunnen onderzoekers binnenkort ook licht werpen op de impact van taal op subtielere waarnemingsgebieden. Sommige talen, zoals Matses in Peru, verplichten hun sprekers bijvoorbeeld om precies te specificeren hoe ze weten waar de feiten vandaan komen, waarover ze rapporteren. In Matses kun je niet simpelweg (zoals in het Engels) zeggen: “An animal passed here.” Je moet op een of andere manier specificeren of je dit direct hebt ervaren (je zag het dier passeren), het ergens uit afleidt (je zag voetafdrukken), of het vermoedt (dieren passeren daar meestal op dat moment van de dag), via geruchten hebt gehoord, etc. Een verklaring met onjuiste ‘bewijskracht’, wordt gezien als een leugen. Als je bijvoorbeeld een Matses-man vraagt hoeveel vrouwen hij heeft, zou hij in de verleden tijd moeten antwoorden (tenzij hij zijn vrouwen op dat moment echt kan zien) en iets zeggen in de trant van: ‘De laatste keer dat ik het kon controleren waren er twee.’ Gezien het feit dat de vrouwen niet aanwezig zijn, kan hij er immers niet absoluut zeker van zijn of een van hen is overleden of met een ander is weggelopen sinds hij hen voor het laatst heeft gezien, al was dit maar vijf minuten geleden. Hij kan zijn woorden dus niet als harde feiten rapporteren in de tegenwoordige tijd. Wat doet dat? Kan het zijn dat dit constant zo verfijnd en zorgvuldig specificeren hoe je weet waar feiten vandaan komen (epistemologie), impact heeft op hoe je tegen het leven aankijkt? Kan het zijn dat een dergelijke spreekgewoonte ook je gevoel voor waarheid en oorzakelijk verband beïnvloedt? Op een dag zullen we in staat zijn om dit soort vragen empirisch te onderzoeken en te beantwoorden.

Elkaar begrijpen

Jarenlang werd beweerd dat onze moedertaal een ‘gevangenis’ zou zijn die ons vermogen tot redeneren beperkte. Toen bleek dat hier geen bewijs voor was, redeneerde men dat mensen uit allerlei culturen in wezen op dezelfde manier dachten. Maar het is een vergissing om abstract redeneren in ons dagelijkse leven te overschatten. We nemen immers maar weinig beslissingen op basis van deductieve logica. In tegendeel: we nemen juist veel beslissingen op basis van onderbuikgevoel, intuïtie, emoties, impulsen of praktische vaardigheden. De gewoonten van de geest die onze cultuur ons van kinds af aan heeft bijgebracht, bepalen onze oriëntatie op de wereld en onze emotionele reacties op de objecten die we tegenkomen. De gevolgen daarvan reiken waarschijnlijk veel verder dan wat we nu kunnen aantonen; sterker nog, ze kunnen ook impact hebben op onze overtuigingen, waarden en ideologieën. We weten misschien nog niet hoe we deze gevolgen kunnen meten of hoe we hun bijdrage aan culturele of politieke misverstanden kunnen beoordelen. Maar als eerste stap om elkaar te begrijpen, kunnen we meer doen dan veinzen dat we allemaal op dezelfde manier denken.

Guy Deutscher was onderzoeker aan de School of Languages, Linguistics & Cultures van de University of Manchester. Zijn boek, dat de basis is van dit artikel heet “Through the Language Glass: Why the World Looks Different in Other Languages”, gepubliceerd door Metropolitan Books. Artikel van 29 aug. 2010, p. 42 van het Sunday Magazine met de kop: You Are What You Speak. Lees het originele artikel hier: https://www.nytimes.com/2010/08/29/magazine/29language-t.html

Back To Top