“Ooohw, ik word helemaal gek van mijn gedachten!”, zegt mijn zoon ineens. Hij is 14 en zit tegenover mij aan de eettafel, naast mijn maatje. Het is mooi weer, de deuren staan open, de vogels fluiten en kinderen spelen achter op de speelplaats. “Vertel over je gedachten en waarom je er gek van wordt”, zeg ik. “Nou, als ik bij jou ben, denk ik dat er nare dingen met pap gaan gebeuren. En als ik bij papa ben, denk ik dat er vreselijke dingen met jou gaan gebeuren. En ik kan die gedachten niet stoppen!”, vertelt mijn zoon. Dit lijken naweeën van een intens proces van traumaverwerking, dat startte met een paniekaanval, 3 maanden geleden. Die paniekaanval kwam ongeveer een jaar nadat hij een basketbal teamgenoot voor zijn ogen had zien overlijden.
“Dus als je bij mij bent, denk je dat er met pap iets ergs gaat gebeuren en andersom ook. En het lijkt er bijna op dat je een van ons, of ons beiden, gaat verliezen in die gedachten, klopt dat?” vraag ik. “Ja!”, zegt hij. Dan is het even stil. Ik hoor meer in zijn woorden, bijna een beklemming. “Op een of andere manier klinkt het ook alsof je al deze dingen niet mág denken van jezelf, omdat je dan bang bent dat die rampscenario’s nog gaan uitkomen ook, als een selffulfilling prophecy. Heb ik dat goed ingeschat?”
“Ja….”, zegt mijn zoon nu met een zucht van opluchting. Poeh….hey”, zeg ik. “Dat klinkt als een hele opgave! Ten eerste kun je er al niet veel aan doen dat al die rampscenario’s zich in je hoofd ontpoppen en daar bovenop mag je al die gedachten ook nog eens niet hebben van jezelf….. Dat maakt het allemaal wel heel ingewikkeld, of niet?” check ik. “Ja”, beaamt mijn zoon, met een bijna verlegen lach, alsof hij nu zelf inziet hoe ondoenlijk de taak is die hij zichzelf in stilte heeft opgelegd. Even eten we door, zonder woorden te gebruiken.
“Zou het kunnen dat die gedachten boodschappers zijn?” vraag ik na een tijd. “Hoe bedoel je?”, zegt hij. “Nou, ik vraag het omdat er rampscenario’s in je opkomen, die bijv. angstgevoelens in je kunnen opwekken, omdat je beseft dat je mensen zou kunnen verliezen die waardevol voor je zijn. Maar het punt is dat wij, je vader en je moeder, er wèl zijn en leven en dichtbij je zijn, al zijn we gescheiden. Dus wat zou er gebeuren als je al deze ramp-boodschappen van jou nu eens 180 graden zou kantelen?”, vraag ik.
“Ik snap niet wat je bedoelt”, zegt mijn zoon. “Nou, misschien besef je nu ineens hoe blij en dankbaar je bent dat we nog leven en gezond zijn”, zeg ik. “Tot nu toe heb je het leven en de liefde van je ouders waarschijnlijk als vanzelfsprekend aangenomen. Misschien kent jouw systeem nog geen andere manier om je duidelijk te maken hoe bijzonder en waardevol liefde en leven zijn, dan door het tegenovergestelde te schetsen en je te laten voelen hoe dát zou voelen. Je mag nu ervaren dat het niet vanzelfsprekend is, maar heel bijzonder eigenlijk, dat je in leven bent en dat wij in leven zijn en gezond en dat de liefde van je ouders dichtbij is.”
“Oh”, zegt mijn zoon, en er biggelen tranen over zijn wangen. Dat is nogal wat om te beseffen. Dat liefde niet zomaar vanzelfsprekend is. Dat we dierbaren kunnen verliezen. Wat een geschenk het is dat we allemaal leven en gezond zijn en nabij. Even later leest hij een tijdschrift op de bank. Ineens kijkt hij op en zegt: “Ik hou van je mam!” Ik glimlach. “Zeg ik dat wel vaker?” vraagt hij nu. “Je zegt het best vaak Jord.” En dan zegt hij ineens vurig: “Oh, nou, en nu vóel ik het ook!”